Add a bookmark to get started

16 November 20203 minute read

Hoge Raad verduidelijkt natrekking rechtszekerheid is cruciaal

Vandaag oordeelde de Hoge Raad over bestanddeelvorming op grond van art. 3:4 lid 2 BW. De Hoge Raad geeft twee belangrijke rechtsregels:

  1. De vraag of een zaak bestanddeel is geworden van een andere zaak, moet uitsluitend worden beoordeeld op basis van de fysieke gevolgen die het opnieuw scheiden van de twee oorspronkelijke zaken met zich zou brengen. De eventuele vermindering in waarde van de twee oorspronkelijke zaken als gevolg van de afscheiding is dus niet relevant.
  2. De situatie dat het opnieuw scheiden van de twee zaken zonder fysieke beschadiging mogelijk is, maar hiervoor wel onevenredige kosten of moeite zijn gemoeid, staat juridisch gelijk aan de situatie dat afscheiden zonder beschadiging van betekenis niet mogelijk is.

Als twee zaken fysiek worden verbonden en door deze verbinding schade optreedt, dan zal het opnieuw afscheiden van de zaken mogelijk niet tot nadere economische schade leiden. De twee zaken zijn dan namelijk door de verbinding zelf al economisch in waarde verminderd. Wél zal het afscheiden mogelijk tot beschadiging leiden, in de zin dat de fysieke gesteldheid van de twee oorspronkelijke zaken door de afscheiding minder gaaf wordt.

Het Hof en de Rechtbank hadden geoordeeld dat in deze omstandigheden geen bestanddeelvorming optreedt. Zij oordeelden dat geen sprake is van “beschadiging van betekenis”, omdat het afscheiden geen economisch nadelige gevolgen heeft aangezien de beschadiging al was ingetreden op het moment van het verbinden van de twee deelzaken. De Hoge Raad casseerde vandaag dit oordeel. De economische gevolgen zijn namelijk niet relevant. Bij de vraag of natrekking plaatsvindt draait het niet om (economische) schade, maar om fysieke beschadiging. De enige vraag die moet worden beoordeeld, is dus of het afscheiden de fysieke gaafheid vermindert. Ratio van het leerstuk natrekking is immers rechtszekerheid, en dit oordeel is het beste gediend bij het duidelijke criterium van fysieke gesteldheid. De oordelen van Rechtbank en Hof zijn dus onjuist, de Hoge Raad verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag.

Tot slot oordeelt de Hoge Raad ook dat de voormalig eigenaar die als gevolg van bestanddeelvorming zijn eigendomsrecht verliest onder omstandigheden een vordering kan hebben uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking op de eigenaar van de hoofdzaak.

Deze procedure is voor Amtrust International behandeld door Paul Hopman en Frank van de Wakker van DLA Piper Nederland N.V. De betrokken cassatieadvocaten zijn Jan de Bie Leuveling Tjeenk en Floris Kaptein van De Brauw Blackstone Westbroek N.V.

Lees de uitspraak hier

Print